In deze rubriek willen wij u deelgenoot maken van zichtbare, maar ook minder zichtbare blikvangers in Nijmegen-oost Daar hoort in ieder geval een foto bij, maar natuurlijk ook een inte-ressant achtergrondverhaal.
Door Seph Schreurs
Bijna iedereen keek er onderhand langs, door- of overheen: het kunstwerk op de rotonde Daalseweg. En ineens wordt het weer een blikvanger! En dat alleen maar door een wat houterige, in het wit gekalkte oproep voor een demonstratie; TEGEN DE OORLOG.
Dankzij de onverzadigbare media hoeft niemand zich meer af te vragen: wèlke oorlog? Iemand die op het einde van de laatste we-reldoorlog nog maar een jochie van zeven was heeft toch een he-leboel herinneringen aan die oorlog. Niet in de eerste plaats aan het daadwerkelijke oorlogsgeweld, want hij woonde toen er-gens in de Randstad: De
Heer Webbers. En daarom maakt hij zich het meest zorgen over de slachtoffers: de burgers.
‘Nee, van kanonnen en tanks hadden wij geen last; wel af en toe een bombardement, maar met uitzondering van Rotterdam was dat meestal heel plaatselijk. Het waren vooral de gevolgen van de bezetting. Wij waren bezet door de vijand en - naarmate de oor-log duurde - hebben we daar in toenemende mate onder geleden. Op het laatst was er bijna niets meer: geen gas, water of elektra, geen eten, geen kleding en zelfs geen hout voor doodskisten. Dat beeld zie ik nog steeds voor me: een hele rij kartonnen dozen voor in de kerk tijdens een uitvaartdienst. Want door het gebrek aan eerste levensbehoeften bezweken dagelijks veel mensen. Ik heb ze zo op straat in elkaar zien zakken: dood. Onze buren wa-ren Joods, maar daar kwam ik pas achter toen het hele gezin met geweld het huis uitgesleept werd en in een vrachtwagen werd af-gevoerd. Ze zijn allemaal omgekomen, maar dat hoorden we pas achteraf.
Tijdens de ‘Hongerwinter’ was de nood het hoogst. Vanwege het gebrek aan brandstof kon de bakker nog maar eens in de week bak-ken; en dan nog niet eens lang genoeg om het brood gaar te krij-gen. Het gevolg: dat ene kleine brood dat we eens in de week hadden met z’n drietjes was klef en bevatte naast meel en water ook zompige klonten pekel. En zo ging het met alles, voor zover verkrijgbaar. Warm eten mocht ik in het gymzaaltje van de kleu-terschool. Met een knipkaart en een asperinebuisje met opgeloste pekel kon ik een paar keer per week “aardappelsoep” eten. Lauw water, waarin wat aardappelschillen dreven. Ja, behalve
- Pardon meneer, maar we hebben het nu over Irak! - Ja, dat be-doel ik. Maar die mensen weten niet eens dat ze dat aan hun ei-gen führer te danken hebben. Wij konden tenminste nog kankeren.’