Joop Nijhuis (1922) woonde ruim 90 jaar in Nijmegen Oost, maar verliet vier jaar geleden de wijk om in Brakkenstein te gaan wonen. Grote tevredenheid overheerst over de zorg waarmee hij omringd wordt, maar: ‘Alsjeblieft, noem me géén meneer!’
Tekst: Anna Bakker, fotografie: Gerard Verschooten
Geboren en getogen, zou je denken. Maar pas als 8-jarige zette Joop in 1931 zijn eerste stappen in Nijmegen Oost. In de Sleedoornstraat om precies te zijn, wanneer het gezin Nijhuis - vader, moeder, vijf broers en een zus - daar een woning betrekt. Eerder waren ze vanuit Gouda naar Nijmegen West verhuisd vanwege de nieuwe baan van vader bij de kazerne.
Welke herinneringen heeft u aan de Sleedoornstraat tijdens uw jeugd?
‘Wat mij als kind meteen opviel aan de Sleedoornstraat, was de wegbedekking. Aan de Maasstraat woonden we aan een zandpad, maar hier hadden ze de zandwegen met stenen geplaveid. De Sleedoornstraat was een levendige straat, met allerlei winkeltjes, zoals een bakker, een groentewinkel, een kruidenier, melkhandel Loeffen, een schoenmaker, een kapperszaak, een drankwinkel en een snoepwinkeltje. Bij die laatste verkochten ze stiekem ook - met forse winst - losse sigaretten.
De huizen waren arbeiderswoningen. Als kind speelde ik met buurkinderen op straat: boompje wisselen, verstoppertje of pinkelhoutje. Met slaghout lanceerde je daarbij een pinkelstokje.’
‘En ik hield ook wel van kattenkwaad uithalen. Toen ik een jaar of negen was, zag ik verderop in de Sleedoornstraat eens een damesfiets staan. Nadat ik het ventiel had losgedraaid, ben ik aan de overkant van de straat gaan zitten om te zien wat er gebeurde als de dame in kwestie naar buiten zou komen. Maar het was de pastoor die tevoorschijn kwam. Na een blik op zijn fiets keek hij om zich heen en zag mij daar op het stoepje zitten. ‘Jij, zondaar! Jij hebt dat gedaan!’ Wat daar nou eigenlijk zo verschrikkelijk zondig aan was, ontging mij.’
Uw tienerjaren speelden zich af in de crisis van de jaren 30. Wat kreeg u daarvan mee?
‘Er was steeds meer werkloosheid, dus meer armoede en het eten was vaak schaars. De twee oudere broers boven me deden af en toe een extra klusje, verder kwam er weinig geld in huis. Het was hongerlijden: je kreeg afgepast boterhammen, afgepast warm eten en drinken kwam uit de kraan. Toen de schoolplicht afliep, op mijn veertiende, werkte ik links en rechts wat tot ik uiteindelijk bij de Swift schoenfabriek een vaste betrekking kreeg. In diezelfde tijd overleed mijn moeder, een schat van een vrouw. Zo bleef mijn vader met zes kinderen achter. Dat was een heel verdrietige tijd. Mijn zusje zorgde voor ons, maar ze had het al snel bekeken. Die dacht: wegwezen hier! Ze had groot gelijk.’
Jongvolwassen aan het begin van de oorlog. Wat betekende dat voor u?
‘In de eerste jaren kon ik nog bij de Swift blijven werken. Maar vanaf 1943 werden alle mannen op volgorde van leeftijd opgeroepen voor de Arbeitseinsatz . Zo ontving ik ook op een dag een oproep om naar het Rijksarbeidsbureau te komen voor een afspraak. Toen ik daar zat zei die man tegenover me: ‘Je moet naar Duitsland.’ Ik zei: ‘Waarom?’ ‘Je moet.’ ‘En als ik dat niet doe?’ ‘Dan halen we het hele gezin op.’
Er zat niets anders op dan zich te melden. Onderweg naar het station, op het Keizer Karelplein, ontmoette Joop nog een collega van de Swift, samen met haar zusje Leen. De twee meisjes vergezelden hem naar het station waar hij zich moest melden voor vertrek. Om die reden droeg hij een koffer in zijn hand. Maar voor hij überhaupt op het station was aangekomen viel zijn koffer op het Stationsplein al open. De riem die Leen droeg bood een oplossing, Joop beloofde hem bij terugkomst terug te geven.
‘Komen we daar aan in Dortmund, is het eerste dat ze zeggen: ‘Op verlof gaan doen we hier niet’.’ En daar moest ik het mee doen. Met veertien jongens sliep ik in één ruimte, opgeborgen in barakken, achter hekken. En maar kolen scheppen! Lange dagen, achter elkaar. Ondertussen had ik veel bombardementen te verduren. Maar het ergste dat mij overkwam, was toch wel het nieuws dat ‘heel Nijmegen plat was gebombardeerd’. Maandenlang moest ik gissen wat dat inhield. Toen ik later terugkwam, bleek de stad inderdaad verwoest, maar van het huis in de Sleedoornstraat waren alleen de ruiten kapot geweest. Wat ik aanhad was alles dat ik nog had.’
‘Daarna meldde ik me weer bij de Swift schoenfabriek, maar de sfeer en het werk waren niet aangenaam. Ik bleek de enige te zijn geweest van de jongens van de Swift die was teruggekomen.’
En dan was er nog de belofte om de riem terug te geven aan Leen.
‘Die riem was er niet meer. Tijdens een van die bombardementen was die verloren gegaan. Na een tijdje nam ik, schoorvoetend, wel contact met haar op, vertelde wat er was gebeurd en we raakten niet meer uitgepraat. Toen dat zo bleef maakten we plannen voor de toekomst, maar een woning vinden in die naoorlogse jaren bleek eigenlijk ondoenlijk. Om onze kansen daarop te vergroten besloten we alvast te trouwen. En eigenlijk ging het leven na die dag gewoon verder. Leen woonde bij haar ouders aan de Jacob Canisstraat en ik nog steeds op de Sleedoornstraat. Soms was je gewoon vergeten dat je getrouwd was!’
Na het nodige geluk en bemiddeling kregen Joop en Leen na een jaar de sleutel van een portiekwoning in de Cipresstraat. Een stap naar geluk in het leven van Joop. Het echtpaar Nijhuis werd een begrip van steun en toeverlaat in de flat. Niet voor niets kregen ze als depot van reservesleutels van de bewoners de bijnaam cipiers. Bij de woning was een tuintje waarop Joop groentes verbouwde. De helft van de oogst gaf hij weg - de buren hebben het nu nog over die mooie kroppen sla van ome Joop - met zijn tweetjes konden ze niet alles op. Want, de kinderen waarop ze gehoopt hadden, kwamen helaas niet. Wel bouwden ze met de kinderen van Joops broer, met name met Arno, een hechte band op. Arno had er zelfs zijn eigen kinderkamer. ‘Als hij maar enigszins kon dan was hij bij ons.’
Hoe was het dagelijkse leven voor Leen dan?
Buitenshuis werken voor vrouwen was tot 1958 bij wet verboden. ‘Maar dat flatje van ons, als je één keer blies, dan was het schoon. Meer had Leen dus niet te doen, maar niets doen was niks voor haar. Na verloop van tijd vond ze wel werkhuizen waar ze kon poetsen. Al moest dat in het begin nog wel stiekem. Zo was dat in die tijd.’
En uw eigen carrière, hoe ging die verder?
‘Na een poosje ben ik van de Swift naar de Nyma overgestapt, de textielspinnerij. Maar wat wist ik nou van die draadjes af? Toch, ze hadden iemand nodig die leiding kon geven, dat ook durfde en een beetje praten kon. Dat was het begin van 25 jaar lang ploegendienst. Zes dagen in de week. Alleen op zondag stonden de machines even uit. Maar ook niet altijd. Als het druk was, dan was het : ‘Kun jij komen?’ Ik heb meerdere zondagen op moeten offeren. Ik had geen gezinsleven met kinderen, dus ze wisten me wel te vinden.’
‘Ik kon goed met mensen omgaan. In de loop van de jaren bekwaamde ik me meer en meer in het leiding geven en werd ik steeds meer vertrouwenspersoon. Wat ongevraagd vast zat aan die positie: het was altijd ‘meneer, meneer’, zo klinkt het nu nog in mijn oren.’
‘Ondertussen werkte ik ook in het productieproces mee, moest vaak inspringen en op verschillende plekken problemen oplossen. ‘Nijhuis, je moet weer effen bijspringen want ze zitten weer in de knoei!’, klonk het dan. Het waren kilometers, kilometers draad. Het was mooi werk en ik deed het graag.’
Wat hield u buiten het werk zoal bezig?
‘Ik heb altijd veel gewandeld. Vaak samen met Leen. Tot mijn tachtigste liep ik twintig keer de Vierdaagse.’ Zo zag de buurt hoe ze goed gemoed met zijn tweetjes vele kilometers te voet aflegden. Alsof het niets was even naar Groesbeek en weer terug. Een auto kwam er niet in, alles ging te voet of op de fiets. Desalniettemin was Joop wel gefascineerd door het fenomeen vliegtuigen. De wens om daadwerkelijk te vliegen ging in vervulling toen Joop, op initiatief van Arno, ooit met de familie naar Turkije op vliegvakantie ging.
Heeft u ooit heimwee gehad naar de Sleedoornstraat?
‘Nee! Na mijn pensionering liep ik veel door de wijk en kwam zo ook door de Sleedoornstraat. Het is niet veel veranderd, toentertijd was er een persoon die de meeste huizen bezat en ze onderhield, maar of dat nog zo is? Het levendige van vroeger, met alle winkels, is veranderd.’
Wat roept Nijmegen Oost bij u op?
‘Het was een mooie wijk om te wonen.' Maar bovenal denkt Joop met warme gevoelens terug aan Nijmegen Oost omdat het de wijk is waar hij 68 jaar een fijn huwelijk had met Leen. ‘Dat hoor je niet vaak meer! Vroeger trouwde je met de eerste de beste die je tegenkwam en bleef je samen. Maar nu is het anders.’
Leen maakte jammer genoeg de verhuizing naar Kalorama in 2021 niet meer mee.
Met dat wandelen is het nu gedaan, maar ook de ogen willen niet meer zo. Het rijtje boeken in zijn kamer - die vroeger zo graag gelezen werden - staat er wat werkloos bij. Alsnog zit er een vrolijke man. ‘Totdat iemand weer begint met dat ge-meneer. Vanmorgen nog stond er hier weer zo’n jonge hulp: ‘Meneer Nijhuis, ik kom om u even wassen.’ ’Je mag me wel wassen, maar geen meneer alsjeblieft.’
Ik hoef geloof ik niet te vragen naar het geheim van vitaal oud worden.
‘Nee, dat hebben er al zoveel gedaan. Maar wat moet ik daar nou op zeggen? Net als voor de geboorte van een kind is daar toch geen antwoord op te geven! Er komt gewoon elk jaar een jaar bij.’ Alsnog heeft hij afgelopen jaar toch nog een antwoord bedacht: ‘Gewoon ademhalen.’