Het is ondanks alles lente. Geen ontkomen aan. Vanuit mijn tuin klinkt in de verte het geratel van een grasmaaier en hoor ik hoge kinderstemmetjes. Bij de buren herken ik het gewiebel van een trapje, een snoeischaar die hapt en een zaag die zich door een tak heen bijt. Ik zie uitbundige bloesem, blauwe lucht met enkele wolkjes en een voorjaarszon die nog indrukwekkender is dan voorgaande jaren.
Ping! Da’s weer een ander geluidje. Een berichtje uit de andere wereld. De vader van een vriendin heeft het niet gehaald. Gisteravond had ze hem nog aan de telefoon. Hij was alleen toen hij stierf. Rustig ingeslapen lees ik, goddank. Of haar moeder, met ondertussen ook verschijnselen van het virus, het gaat halen is nog maar de vraag. Ze heeft er de leeftijd niet naar.
Het nieuws komt zomaar uit de blauwe lucht vallen. Pardoes uit een ander hier en nu; eentje die voorlopig ook nog niet weg is. Want, hoe ziet de wereld er over twee weken uit, als de Wijkkrant weer bij lezers in de bus valt? Wat hangt ons boven het hoofd?
Weer terug in de tuin. De zon, een zacht windje en het opkomende groen is onverminderd aanwezig. Zo ook de luchten, zoals ze in de middeleeuwen al waren en zoals ze al eeuwen worden vastgelegd. Onveranderlijk. Dit is dus het leven dat voortgaat. Neem het ons mensen eens kwalijk dat we ons aan de natuur willen laven en en masse het buitengebied intrekken.
Dichter bij huis geeft de natuur me zelfs gelegenheid even controle terug te nemen. Die tak gaat er dus af, en dat plantje gaat dáár in de grond om in juni te groeien. De zon mag langs deze takken invallen in mijn tuin, en dáár hou ik hem tegen. Voor even lukt het me, met mijn vingers in de aarde, weer in mijn gewone doen op te gaan. En ik verheug me op de merel die eind van de dag - alsof er niets aan de hand is - van zich laat horen. Maar ook dat gaat voorbij.