Gezonde focus op werk of gedwongen tunnelvisie?
"Historisch' zo placht onze Minister van Sociale zaken, Aart Jan de Geus, de aanvaarding van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) te noemen. Per 1 januari 2006 treedt de WIA, de opvolger van het 'oude' WAO-stelsel, in werking. En in zekere zin heeft de minister gelijk: de nieuwe wet betekent een grote omslag voor een heleboel mensen. 'Het gaat niet om wat je niet meer kan... maar om wat je nog wél kan' zo melden de spotjes die sinds half november door postbus 51 worden uitgezonden op tv. Werk boven uitkering dus.
Door Vincent Wismans
Het nieuws dat de WAO-regeling op de schop gaat is niet van de laatste weken. Al veel eerder zijn er - wellicht minder historische - veranderingen doorgevoerd die als voorbode kunnen worden beschouwd voor de definitieve omslag die nu wordt gemaakt met de invoering van de WIA. Het meest sprekende voorbeeld hiervan is de herkeuringsoperatie, die per 1 oktober 2004 van start is gegaan. WAO'ers die onder de leeftijdsgrens van 50 jaar vallen worden opnieuw gekeurd volgens strengere regels die het UWV, althans de verzekeringsartsen daarvan, tegenwoordig hebben te hanteren. Geen geheim is dat deze operatie bij velen onder de Nederlandse bevolking voor grote onrust heeft zorgt. De toepassing van de strengere beoordelingsregels heeft geleid tot een groot aantal wonderbaarlijke genezingen en een flinke groep herkeurde mensen die hun uitkering zien wegvallen, gaat in grote mate van onzekerheid de toekomst tegemoet.
De invoering van de WIA moet mijns inziens in dit kader worden toegelicht. De gedachte achter deze nieuwe regeling is - kortweg - dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer financieel gestimuleerd moet worden om weer aan de slag te gaan op het moment dat werken mogelijk is. Onder de oude WAO-regeling lag de nadruk op alles wat de arbeidsongeschikte werknemer niet meer kon doen. Vanaf 1 januari 2006 wordt echter gekeken naar wat de zieke werknemer nog wél in zijn mars heeft. Wat de belangrijkste veranderingen precies inhouden zal ik in dit artikel proberen op een rijtje te zetten.
Het nieuwe stelsel is zó ingericht, dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de verantwoordelijkheid voor een goede en gezonde werkomgeving bij de werknemer én de werkgever (blijft) liggen. Hetzelfde geldt voor de terugkeer naar het werk bij langdurige ziekte; zowel werknemer als werkgever moeten zich maximaal inspannen om alle mogelijkheden te bekijken die ervoor kunnen zorgen dat de werknemer terugkeert en aan de slag gaat. Dit houdt onder meer in dat beide partijen zoveel als mogelijk dienen te voorkomen dat de werknemer (geheel) arbeidsongeschikt raakt en tevens dat beide partijen voldoende maatregelen nemen om te zorgen dat de werknemer kan terugkeren in het arbeidsproces. Geheel nieuw is dit natuurlijk niet. Al sinds 1 januari 2004 geldt dat werknemer en werkgever samen gedurende twee jaar (daarvoor was dit slechts één jaar) alle mogelijkheden voor terugkeer van de werknemer dienen te bekijken. Indien blijkt dat de werknemer na die twee jaar niet (volledig) aan de slag kan, kan hij aankloppen bij het UWV: deze instantie kijkt dan allereerst of er voldoende inspanning is verricht om de werknemer te laten terugkeren (poortwachterstoets). Vervolgens - en dat is wél nieuw - zal worden gekeken naar wat de zieke werknemer nog wél kan doen. Aan de hand daarvan wordt uiteindelijk een uitkering vastgesteld.
Een zieke werknemer, die gedurende twee jaar tevergeefs heeft geworsteld met zijn werkgever en andere instanties om terugkeer mogelijk te maken, zal door het UWV worden beoordeeld. Waar het AOW-stelsel nog een onderscheid maakte tussen klassen in arbeidsongeschiktheid, zijn de mogelijkheden bij de beoordeling door de verzekeringsarts van het UWV vanaf 1 januari 2006 beperkt: de WIA maakt slechts een onderscheid tussen gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en volledige (en) duurzame arbeidsongeschiktheid en koppelt aan beide beoordelingsresultaten een aparte uitkeringsvorm. Het element 'duurzaam' is nieuw: indien er een kans is op herstel, dan is de zieke werknemer slechts 'gedeeltelijk' arbeidsongeschikt met alle gevolgen van dien.
Tot nu toe kregen mensen die niet volledig meer aan de slag konden (en aldus als 'gedeeltelijk arbeidsongeschikt' werden aangemerkt) een gedeeltelijke WAO-uitkering. De WIA voorziet echter in een regeling die tracht te stimuleren dat deze mensen (weer) aan het werk gaan: de WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten) bewerkstelligt dat het financieel altijd lonend is om (meer) te gaan werken, voorzover de ziekte of beperking dat toelaat. In de eerste loongerelateerde fase bedraagt de WGA-uitkering 70% van het verschil tussen het laatstverdiende en het eventuele inkomen dat met het werken wordt verdiend. In de volgende fase krijgt de gedeeltelijk zieke werknemer loonaanvulling als hij of zij meer dan de helft van zijn resterende verdiencapaciteit verdient óf een vervolguitkering indien hij of zij minder dan de helft daarvan. Aldus wordt met een loonaanvulling altijd méér verdient dan met een vervolguitkering, welke is gerelateerd aan het minimumloon. De gedachte is in principe goed: wie niet wil werken en dit wél kan, gaat er financieel op achteruit. De grote vraag blijft echter in hoeverre de welwillende werknemer, die absoluut niet kán werken, verstoken kan blijven van deze focus op (de terugkeer op) werk.
Indien de verzekeringsarts van het UWV oordeelt dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is dan maakt de werknemer aanspraak op een solide uitkering die valt onder de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikt (IVA). Dit zullen werknemers zijn die geen of slechts een heel geringe kans hebben op herstel en terugkeer in het arbeidsproces. Dat de spoeling van volledig arbeidsongeschikte personen dunner wordt is een meer dan logische conclusie: de kans dat een (gedeeltelijk) zieke werknemer aanspraak maakt op een uitkering volgens de IVA wordt, gelet op zowel de strengere poortwachterstoets aan de deur van het UWV als mede de uitkeringsvorm die aan een beoordeling wordt verbonden, aanzienlijk beperkt.
Opmerking verdient tenslotte nog dat er voor mensen die reeds een WAO-uitkering genieten, niets veranderd in die zin dat voor hen de oude WAO-regeling blijft gelden. De nieuwe wetten en regels gaan alleen gelden voor mensen die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden. Zoals ik hierboven al heb vermeld, is het wél mogelijk dat een zieke werknemer door het UWV wordt opgeroepen om te worden herkeurd, ondanks dat hij of zij onder de oude regeling valt. De arbeidsarts bekijkt dan of deze werknemer toch méér in zijn vermogen heeft dan dat tot dusver gedacht. Mogelijkerwijs komt de uitkeringsgerechtigde dan in een andere arbeidongeschiktheidsklasse terecht.
Een uitgebreide analyse van de nieuwe WIA-regeling is, gezien de inhoudsbeperking van dit artikel, niet mogelijk . Ik wil dan ook niet de illusie wekken volledig te zijn geweest bij mijn uiteenzetting. Het is de bedoeling geweest de meest belangrijke gedachten achter en de uitgangspunten van de nieuwe wet aan u voor te leggen. Conclusie mag zijn dat de arbeidsongeschikte werknemer in de toekomst op diverse manieren wordt aangespoord, gestimuleerd, gepushed dan wel gedwongen, om te werken naar wat hij of zij in zijn of haar vermogen heeft. Dat de aanvaarding van het WIA-stelsel door het parlement 'historisch' is te noemen is dan ook juist in die zin, dat een deel van de Nederlandse bevolking de gevolgen ervan nog lang zal lijken te gaan heugen. De toekomst zal ons leren of de regering ook daadwerkelijk 'geschiedenis' gaat schrijven met een dergelijk stelsel. En dat bedoel ik dan in de meest positieve zin van het woord.
Mocht u nog vragen hebben over het bovenstaande of andere juridische relevante zaken dan bent u welkom op 1 van onze spreekuren. Deze zijn op maandag- en woensdagavond van 19.00 - 20.00 uur en op zaterdagochtend van 10.30 - 12.00 uur aan de Daalseweg tegenover de Albert Heijn.