Ad van Hoof is dood. Hij werd op 24 juni 1945 geboren in Vught, vertrok na de middelbare school naar Nijmegen Oost waar hij zijn verdere leven woonde en werkte en waar hij op 16 november 2017 is overleden. Ad is dood omdat hij dat wilde. Niet dat hij dood wilde gaan, helemaal niet. Maar het soort leven dat de ziekte ALS hem bood, trok hem niet, helemaal niet. En dus ging Ad. De dag erna werd hij in het Steigertheater herdacht. Hij wilde niet dat iemand daar het woord zou voeren. Hij was een bescheiden mens.
Ad studeerde Nederlands en werd leraar in dat vak. Na enkele jaren lesgeven vond hij zijn roeping: Ad werd schilder. Hij was het natuurlijk altijd al geweest. Hij begon figuratief en wie meer wil weten over zijn artistieke ontwikkeling kan op zijn site (www.advanhoof.nl) kijken. Ook is daar veel meer biografische informatie te vinden, naast het nodige over zijn werk, zijn opvattingen, zijn tentoonstellingen.
Waar het mij nu om gaat, is de mens Ad van Hoof. Ik heb hem niet lang gekend, zo’n kleine 10 jaar waren het. Wanneer we elkaar ontmoetten, spraken we over literatuur, over kunst, over het leven, terwijl we de maaltijd gebruikten en terwijl we samen dronken. Soms maakten we ons druk over wat er allemaal fout ging in de wereld, waarbij Ad veel vergevingsgezinder was dan ik. Telkens nam ik me voor daarvan iets te leren, maar dat bleek makkelijker gezegd dan gedaan. Van al zijn verhalen over zijn ontmoetingen, zijn leven, zijn liefdes, zijn zonen, zijn reizen en zijn kunst is mij er eentje boven alles bijgebleven. Ad was op de fiets naar Frankrijk geweest. Hij belandde in Brioude. Ik ken die heuvelachtige streek en ik weet dat het er niet gemakkelijk fietsen is. Toen ik dat zei, beaamde hij dat, met zo’n karakteristiek knikken van zijn hoofd waarmee hij aangaf dat het buitengewoon lastig was geweest, maar toch eigenlijk niet de moeite van het noemen waard en dat mijn interruptie hem onnodig afleidde van waar het hem echt om ging.
Hij vervolgde zijn verhaal. In de Basilique Saint-Julien de Brioude hing een houten beeld van Jezus, de leproos. Ik knikte. Ad zag dat ik de portee van zijn mededeling niet snapte. ‘Een houten afbeelding,’ herhaalde hij. Dat was zeer uitzonderlijk in de Middeleeuwen. Vrijwel altijd werd Jezus uit steen gebeiteld of in pleisterwerk uitgebeeld.
Maar wat het mooiste en indrukwekkendste was, vervolgde Ad, was de gelaatsuitdrukking van dat houten beeld. Hij kon er maar niet over uit hoe de onbekend gebleven kunstenaar erin geslaagd was tegelijkertijd lijden en mededogen had weten vast te leggen in het hout. De intense passie die Ad tentoonspreidde bij zijn pogingen in woorden te vatten wat zijn ogen hadden gezien, zal ik niet licht vergeten.
Een week voor zijn zelfgekozen dood zag ik hem voor het laatst. We zaten in mijn auto, keken voor ons uit en spraken met elkaar. Langer dan 10 minuten heeft het niet geduurd. Nabokov kwam ter sprake: ‘Het leven is een lichtflits tussen twee eeuwigheden duisternis’. Ik prijs me gelukkig dat ik zijn lichtflits heb mogen ervaren.
Willem Huberts