De kleine kamer in haar flatje vult zich met het licht van de kerstster. Nu de kerstboom nog. Die kocht ze een paar dagen geleden met haar buurman in een stalletje aan de straat. De verkoper wilde haar een extra mooie en grote verkopen, maar ze schrok van de prijs en koos voor een klein stekelig boompje.
Ze was weer een beetje gelukkig. De glinstering in haar ogen die ze vanaf haar geboorte had was er al tijden niet meer geweest. Ongeveer een jaar geleden onvluchtte ze haar land. Ze was een wees. De aardige landgenoten die haar wilden helpen bleken mensensmokkelaars. Ze ?verscheepten? haar naar Europa. De reis naar het Italiaanse eiland Lampe Dusa verliep moeizaam. Ze overleefde de boottocht in een gammele uit de kluiten gewassen roeiboot ternauwernood. De garnalenvissers, die ook maar waren ingehuurd, hadden het beste met hun passagiers voor. Na een enorme golf net voor de kust, hielden ze hun boot echter niet meer. Uitgeput, ondervoed en koud bereikten de vluchtelingen het strand. Ze overleefden het allemaal.
Al die ellende heeft Saïda nu achter zich gelaten. Definitief hoopt ze. Ze ontmoette op het Italiaanse vasteland een Nederlandse vrachtwagenchauffeur die haar naar Nederland bracht. Ze was hem ontzettend dankbaar. Ze heeft hem na een laatste gesprekje op een carpoolplaats niet meer gezien. Sinds kort woont ze in het zuidoosten van het land. Net onder de grote rivieren. De exacte plaats wil ze niet zeggen. Ze is immers nog steeds illegaal in Nederland. Ze vreest voor uitzetting. Ze wil wel terug, maar ze kan niet. Wat heeft ze er nog te zoeken? Hier heeft ze de kerk. Die hielp haar de eerste tijd in Nederland. En nu ook de Nederlanders haar helpen, verwacht ze dat die haar wel door de feestdagen heenslepen. Het is haar eerste Kerst buiten haar vaderland.
Ze lijkt al aardig ingeburgerd. Onlangs vierde ze met de buurtvereniging nog Sinterklaas met zelfgemaakte surprises. Zij had van cocktailprikkers en luciferstokjes een Afrikaans hutje gebouwd. Daarin had ze zelfgekokkerelde toffees gelegd.
Nu hangt ze de kerstversiering op. Ze kreeg van heel veel buurtbewoners wat toegestopt. Van die kerstklokken aan een lint op de deur en een zelfgemaakte ster voor het raam met een lampje erin. In de kringloopwinkel kocht ze zelf een molentje waarin de warmte van de kaarsjes engeltjes met trompetjes laat ronddraaien. Dat was volgens de winkelmedewerkers ?echt Nederlands?. Waarom kon de man haar niet duidelijk maken, ze sprak nog amper Nederlands, maar ze geloofde hem.
De kerstboom belandde de eerste dagen in een hoek van de woonkamer. Ze wachtte met het opzetten zodat ze eerst kon uitvinden wat ze ermee moest. Dat was de buurman vergeten te vertellen. Saïda vond het in het begin en beetje raar, een boom in haar huis. Van een boom kun je toch ook genieten als hij buiten staat?
Om erachter te komen wat ze met de boom moest, gluurde ze voorzichtig bij mensen in de buurt naar binnen. En dat was nog niet zo gemakkelijk. Mensen willen wel een mooie boom, maar lijken dit met niemand te willen delen. Bij de meeste huizen zaten de gordijnen potdicht. Daarom bekeek ze ook veel plaatjes in de weekbladen in de boekhandel. Toen realiseerde ze zich dat de boom een soort feestboom moest worden met allerlei versiering. Daar werd ze weer een beetje blij van.
Opnieuw toog ze naar de kringloopwinkel. Daar hadden ze alleen kerstballen waar wat aan mankeerde. Ze had niet veel geld, maar dit vond ze te karig. Op naar een feestwinkel, warenhuis en huishoudelijke winkel. Ze schrok van de prijzen. Als ze de boom op deze manier zou optuigen, had ze helemaal geen geld meer voor de kerstmaaltijd. Ze besloot zelf wat te maken. Ze kocht een pak bloem en wat boter en begon koekjes in allerlei vormen te bakken. Mooie strik erom, ze had nog van die sliertjes die ze soms op een bloemstuk plakken, en het kon de boom in. Af en toe deed ze een koekje in zilverpapier. Dat had ze uit een pak koffie gepeuterd. Snoepjes op een veiligheidsspeld waren voor de kinderen. Omdat ze ook nog een piek moest maken, vroeg ze haar buurtbewoners of deze het zilverpapier ook wilden bewaren. Ze boetseerde er een mooie piek van. Van een van de buurvrouwen kreeg ze lampjes. Die had ze in haar kerstpakket gekregen. Met wat watten wekte ze de indruk van sneeuw op de boom. Toen de lampjes erin hingen bleek de kale groene boom een gezellige smulboom. Iedereen mocht hem zien, dus hij kwam voor het raam. En de gordijnen bleven open.
Saïda stond regelmatig trots voor het raam naast haar boom. Ze had op een klein bordje Afrikaanse smulboom geschreven. Als de mensen wilden, mochten ze even naar binnen. Ze mochten dan een koekje uit de boom halen. Zo ontmoette ze veel mensen die ze wel van gezicht kende, maar nog nooit had gesproken. Ook de kinderen vonden het leuk. Allemaal wilden ze wel een snoepje uit de boom. Het viel haar op dat de Nederlandse kinderen zo nieuwsgierig waren. Ze wilden van alles van Saïda weten. Ze vertelde het allemaal graag. En hoewel het nog in een beetje gebrekkig Nederlands ging, ze was amper een jaar in Nederland, begrepen de kinderen het toch goed. Van hoe ze als kind in een klein dorpje met lemen hutjes was opgegroeid tot de leeftijd waarop ze voor haar vader en moeder was gaan zorgen. Naar school was ze maar een paar jaar geweest. Tot het geld van de familie op was. Iedereen in haar dorp wilde dat de jonge kinderen naar school gingen, maar vaak was dat onmogelijk. De kinderhanden waren nodig in het huishouden of om geld te verdienen. Nu ze in Nederland was, wilde ze ook wel graag naar school om Nederlands en andere leuke dingen te leren. Maar ze wist ook dat dit niet mogelijk was. Binnen de kortste keren zou de vreemdelingenpolitie haar uit de klas plukken en haar terugsturen naar haar vaderland. Ze moest maar proberen er het beste van te maken.
Ze vertelde de kinderen ook dat in haar dorp Kerst vooral een feest was voor het hele dorp. Het eten werd gedeeld. Dorpsbewoners die het iets beter hadden, niet dat zij nu zoveel hadden, stelden hun huizen open voor de armere dorpsgenoten. Eenzaam was iemand in het dorp nooit, maar een goed bord eten moesten velen toch wel eens missen.
Ze had gehoord dat Kerst in Nederland vooral een familiefeest is. Eerste Kerstdag naar familie of vrienden of bekenden, Tweede Kerstdag zouden de meeste Nederlanders erop uit trekken. Dat merkte ze ook aan haar buurtbewoners. Des te korter de dagen werden en het richting Kerstavond ging, des te minder werd het contact. De Nederlanders waren veel met zichzelf bezig. Ineens ging iedereen met de auto boodschappen doen. Tassen met vlees, groente, toetjes, snoep en taart werden de huizen binnengesleept. Het leek haar onmogelijk dit allemaal in twee dagen naar binnen te krijgen.
Op Kerstavond woonde ze nachtmis bij. Ze moest denken aan haar dorpsgenoten. Zij zaten nu waarschijnlijk met zijn allen bij elkaar. Jaloers was ze niet, maar ze moest wel even slikken.
De volgende dag keek ze naar de Paus op televisie. Toen ging de bel. Het was Annie, de buurvrouw. Of ze een hapje mee wilde eten met haar man en kinderen. Snel riste ze de zelfgemaakte rijsttaart uit haar koelkast en pakte wat koekjes uit de smulboom. Delen bleek haar nog steeds veel voldoening te geven en dat wilde ze vasthouden. Ook duizenden kilometers van haar geboortegrond. De smulboom bleef leeg achter.