De Wijkkrant voor Nijmegen-Oost publiceerde enkele jaren geleden de onvolprezen reeks van Kor Goutbeek, getiteld: Extreem Oost, over de oudste, de grootste, de groenste etc. We publiceren op onregelmatige tijden de opvallendste artikelen uit die serie.
In 2007 deed men een spectaculaire vondst in Oost. Er lag toen een gigantisch gapend gat voor de deur van de Sint Maartenskliniek.
Tekst: Kor Goutbeek, foto via Archeon
Hierin werd een parkeergarage gebouwd met vijf niveaus en met plaats voor 700 auto’s. Maar voordat de auto’s er in mochten werden de archeologen van de gemeente en twee Amerikaanse stagiairs toegelaten in deze grote kuil, die laag voor laag de geschiedenis van de bewoning op deze plek kon laten zien. Ze vonden een prachtige Romeinse mantelspeld met een versiering van gouddraad. Maar Romeinse vondsten waren natuurlijk te verwachten. Nog dieper vond men resten uit de ijzertijd, zo’n 2700 jaar geleden. De grootste verrassing zat nog dieper, op bijna 16 meter onder de grond. Vuurstenen! Een hele hoop bij elkaar zelfs. Dat duidt op een plek waar vuurstenen werden bewerkt en geperfectioneerd tot vlijmscherpe speerpunten bijvoorbeeld. Vuurstenen zijn harder dan staal, maar wel beter splijtbaar. Ze dienden als mesheften, speer- en pijlpunten, bijlen, aanstekers. En als ruilmiddel in de samenleving van het Mesolithicum. De archeologen vonden in kuilen heel veel klingen (mesjes van vuursteen) en kernstukken (overblijfselen bij de productie van die mesjes). Met een ouderdom van zo’n 8000-9000 jaar is dit de oudste vondst van menselijke bewoning in de omtrek van Nijmegen, ten zuiden van de Waal.
Na de laatste ijstijd, toen hier rendieren en mammoeten rondtrokken, werd het klimaat warmer en rukten bomen vanuit het zuiden op. De toendra veranderde hier in een savanne-achtig bos: open landschap met verspreide struiken, bomen en boomgroepen. De flora en fauna werden veel gevarieerder. Destijds stroomde de Rijn tussen waar nu Nijmegen en Arnhem liggen over een 15 kilometer brede riviervlakte in tientallen vlechtende stroompjes. De stuwwal waar Nijmegen-Oost op is gebouwd, bestond toen uit graslanden, vennen en bosjes van berk, den en ratelpopulier. Daar konden onze voorouders wolven, beren en wisenten tegenkomen en zelfs de zware, zwarte oerossen - inmiddels uitgestorven dieren van twee meter hoog en een spanwijdte van de hoorns van 1,5 meter. Al deze dieren werden bejaagd en gegeten door kleine groepen nomaden van zo’n vijftien tot vijftig mensen. Ze woonden, een beetje als indianen, in grote wigwams, bedekt met riet of hertenhuiden. De mensen liepen weliswaar in dierenhuiden, maar hadden al een even grote herseninhoud als wij nu, zo’n 1400 cm2 gemiddeld. Geen wonder dat er in die tijd al innovaties op gang kwamen als de pijl en boog, kano’s voor vervoer over water en het domesticeren van wolven voor assistentie bij de jacht.
Ik kan me van de biologie les op de middelbare school nog herinneren dat herseninhoud uitgedrukt werd in cm3.