Ik had het al eens over de verslaving van labradors aan lekker eten, vies eten, oneetbaar eten, whatever.
Pius was nog geen jaar oud en we liepen een rondje langs een fietsroute van pubers naar en van school. Haar favoriete strook, want de jongelui flikkeren nogal eens hun lunch of fruit tussen de struiken. En met haar fabelachtige reukzin speurt ze al dat lekkers in no time op.
Normaal schrokt ze alles in seconden naar binnen, maar die dag vond ze iets waar ze niet helemaal zeker van was. Ze nam het ding op en kwam er blij mee aan dribbelen. Een heerlijk plaatje. Stel je voor, zo’n donkerbruine Labrador met een banaan tussen haar kaken, mooi met de kromming mee als een enorme, knalgele glimlach. Ik schoot in de lach, nam haar het fruit af en mikte het in een afvalbak.
Teleurgesteld droop Pius af, op zoek naar een andere snack en een eindje verderop had ze opnieuw beet. Maar dit keer was het minder leuk.
Een kort, krijsend gekakel en stil was het. En daar kwam ze weer aan, met een dooie kip tussen haar kaken. Donzige veertjes dwarrelden in haar kielzog. Het kippenkopje bungelde.
De avontuurlijke vogel was over het hek gefladderd, de wijde wereld in. Maar dat eindigde abrupt in de wijde muil van de passerende Pius, die in een reflex toehapte en mij triomfantelijk haar first kill kwam laten zien.
De eigenaar reageerde laconiek. ‘Ik heb nog zó gezegd tegen dat beest: niet over het hek fladderen.’ Hij nam de kip aan en zei: ‘Die gaat vanavond in de pan’, en het was mij volstrekt duidelijk dat hij geen grapje maakte.
Zo. Pius stond weer met lege handen en moest mokkend mee naar huis, waar ze saaie brokken kreeg.