Oliebollen en onderwijs
Gerard ter Hart en Rob Weenink in gesprek met Donné Fleuren
Donné Fleuren woont al meer dan de helft van zijn 80 levensjaren in de Pater Brugmanstraat. Die straat zou zonder hem en zijn vrouw Annelies aan levendigheid verliezen. Donné zorgde mede voor de jaarlijkse buurtbarbecue maar ook voor de ongeveer 500 oliebollen die hij met Oud en Nieuw bakt als onontbeerlijke start van een volgend buurtjaar. Annelies nam o.a. het initiatief voor het fenomeen Oma’s soep en het inmiddels populaire Middag Ommetje Oost: elke woensdag wandelen met wie wil.
Met hem praten we over opgroeien in Oost, zijn diverse schoolervaringen en de buurt.
Hongaarse achtergrond
“Je zou met wat fantasie kunnen zeggen dat ik ontstaan ben in Hongarije. In 1920 zwierf mijn moeder, toen ongeveer 7 jaar, met haar twee zusjes hongerig door de straten van Boedapest. Haar vader was spoorloos en haar moeder lag in een ziekenhuis. Hongarije stond in die jaren zowel economisch als sociaal aan de rand van de afgrond. Inmiddels had een aantal landen waaronder Nederland en België besloten transporten per trein te organiseren om verzwakte Hongaarse kinderen in het buitenland te laten aansterken. Zo kwam het dat mijn moeder met haar twee zusjes door de Hongaarse Landelijke Liga voor Kinderbescherming van de straat werd geplukt om samen met 600 andere kinderen per trein naar Nederland te reizen.
:album_image1
Mijn moeder werd opgevangen in het gezin van professor Van der Heijden in Nijmegen, haar zusjes echter kwamen ergens anders terecht: één in Antwerpen, de ander in Rotterdam. Ondanks ieders goede bedoelingen kon mijn moeder hier niet aarden, ze werd verteerd door de heimwee. Ze werd daarom teruggebracht naar Boedapest maar bleek het Hongaars verleerd te zijn. Zowel lezen als schrijven kon ze alleen nog in het Nederlands. Op school kon ze niet meer meekomen en ze was vervreemd van de Hongaarse levenswijze, daardoor voelde ze zich ook in Hongarije niet meer thuis. Naar aanleiding van haar briefjes besloten haar stiefouders haar weer naar Nederland te halen. ‘De Hongaarse kinderen hadden vaak last van heimwee en kregen te maken met aanpassingsproblemen als ze terugkeerden. Kinderen die hier lang verbleven pikten het Nederlands snel op, maar vergaten soms hun eigen taal. Dat kon dramatische gevolgen hebben.’ (Interview met historicus M. Aalders door Teun Willemse. R.W.)
:album_image2
Ik weet nu dat mijn moeder door die gebeurtenissen getraumatiseerd was; helaas heb ik daar nooit met haar over kunnen praten want ze overleed toen ik 15 jaar was. Als puber had ik geen besef van wat mijn moeder overkomen was. Dat werd me met name duidelijk toen ik in 2023 de tentoonstelling ‘Bestemming: Hoop’ over de Hongaarse kindertreinen zag in het Van ’t Lindenhoutmuseum. Ik besefte door gesprekken met mensen van mijn leeftijd die wel met hun ouders hebben kunnen praten, hoezeer ik dat miste, ik werd zelfs jaloers op ze. Dat zwijgen heeft zeker mijn gevoelens en gedrag beïnvloed. Misschien een verklaring voor mijn onrust op school.
Mijn vader, de oudste van 7 jongens, kwam haar tegen op een soort braderie in de bibliotheek. Hij viel als een blok bij het zien van dat meisje in Hongaarse klederdracht.
Hongarije bleef een rol spelen in ons gezin: toen in 1956 de Hongaarse opstand plaats vond, hebben mijn ouders enkele Hongaarse vluchtelingen opgevangen. Verder heeft mijn vader ons alle acht meegenomen naar Hongarije, hij had mijn moeder namelijk voor haar overlijden beloofd dat hij alle kinderen zou laten zien waar zij vandaan kwam en dat heeft hij waargemaakt. Ook wij hebben onze kinderen laten zien waar hun oma in Boedapest heeft gewoond.
Het overlijden van mijn moeder werd stilzwijgend onder de mat geschoven. Mijn vader was een liefdevolle man maar praten over gevoelens deed je nou eenmaal niet.
Het gezin moest verder met het leven; mijn vader bleef achter met 8 kinderen van wie 7 jongens en er moest van alles worden georganiseerd. Mijn zus gaf haar opleiding op om thuis te helpen, er kwam een poetshulp en ieder kind kreeg taken in het huishouden wat prima ging want wij vormden een hechte groep. Zelf stond ik veel in de keuken.
Wonen
Mijn ouders konden in 1938 in de Griegstraat een huis krijgen. Achter de Griegstraat waar nu de AH Daalseweg staat, was destijds de bloemkwekerij van de familie Meijer.
Daar zijn de drie oudste jongens geboren. In de oorlog hielden mijn ouders twee jongemannen verborgen die zich onttrokken aan de Arbeitseinsatz. In een kast was de bodem losgemaakt waardoor de jongens de kruipruimte konden invluchten. Hoewel ze werden verraden, hebben ze zich daarin op tijd kunnen verbergen. Een van de twee heeft tekeningen gemaakt van hun situatie.
:album_image3
Doordat in 1944 achter het huis Brits geschut stond opgesteld, raakte het huis flink beschadigd en moest mijn vader een ander en ook groter huis zoeken. Dat vond hij op de hoek van de Curacaoweg - Driehuizerweg . Daar ben ik geboren als nummer 5, eigenlijk de oudste van de kleinen maar met die plaats nam ik geen genoegen, ik streed voor mijn eigen plek. Dat ben ik blijven doen. Hoewel het een groot huis was, sliepen de 4 jongste kinderen op 1 kamer, mijn zus had een eigen grote kamer en de overige twee jongens hadden samen een kamer; de oudste was al uit huis. Ik ben daar blijven wonen tot mijn vader overleed, daarna hebben we het huis verkocht.
De Driehuizerweg liep in jaren 50 en 60 veel verder door en ging met een stenen bruggetje over de spoorlijn. Door gedoe op school hadden wij nog wel eens ruzie met jongens uit de Kluckenbuurt (die buurt bestond uit 45 arbeidershuisjes in het bezit van eigenaar/huisjesmelker Gerard Kluck. De buurt werd na 1968 geheel gesloopt. R.W.) Als een paar Kluckers tijdens zo’n ruzie over het viaduct wilden lopen, moesten ze langs ons huis wat ze dan niet aandurfden zodat ze pas via de Annastraat het spoor konden oversteken omdat de Heijendaalseweg toen nog niet over een spoorviaduct liep.
:album_image4
:album_image5
Scholen scholen !!
De lagere school
Vanaf de Heijendaalseweg liep ik naar mijn eerste lagere school, de Sint Josef school op de Wedren. Na een jaar ging ik naar de jongensschool waar later mijn jongere broers ook naartoe gingen, de Stella Matutinaschool op de hoek van de prof. Molkenboerstraat en de prof Huijbersstraat (nu Klein Heijendaal), een stuk dichterbij. Wij, als broers, hadden het gevoel dat het hele schoolplein van ons was. De overstap naar de school beviel me: ik kreeg vriendjes uit allerlei milieus bijv. uit de noodwoningen op de plek waar nu de bowlingbaan staat. Daar woonden veel gezinnen uit de gebombardeerde Benedenstad. Voor mij telde dat soort verschillen niet, dat kreeg ik van thuis mee. Jaren later hoorde ik van een van die destijds minder welvarende vriendjes dat hij zich erover verbaasd had “dat hij zomaar mee naar binnen mocht”. Wel werd mijn rechtvaardigheidsgevoel toen al op de proef gesteld. In de buurt schuifelde pater Rubens op sandalen rond die op marktdag van diverse fruitkraampjes iets meepikte. Ik vond dat ik dat dan ook mocht maar dat bleek van niet zoals de school me duidelijk maakte.
Soms verdwenen er ineens kinderen met wie ik speelde, hun ouders emigreerden wat in de jaren 50 regelmatig gebeurde, lang niet altijd zag ik dat aankomen.
De lagereschooltijd was een tijd van nooit vervelen, altijd op straat spelen of in het Mariënbosch. Genoeg kinderen uit al die grote gezinnen. Ook het Albertinum klooster trok ons met zijn fruitbomen die door de paters goed verzorgd werden. Via een gat in de heg stond het fruit ook tot onze beschikking.
De middelbare school
Zoals ik al zei, standsverschillen doen er voor mij niet toe, toch kreeg ik ermee te maken toen ik naar de middelbare school ging. Omdat mijn vader middenstander was, kreeg ik vanzelfsprekend de mulo als vervolgopleiding voorgeschreven, de lagere school bepaalde dat. Dus ging ik naar de mulo in de Schoolstraat. Geen doorslaand succes en ik kon verdwijnen na het volgende voorval: de leraar Duits, Van Bokhoven, was iemand die niet alleen slecht lesgaf maar ook niet goed kon mikken. Toen ik achter in de klas aan het kloten was, gooide hij een bordenwisser naar me maar miste grandioos. Ik gooide terug en wel raak.
Mijn vader slaagde erin om mij daarna geplaatst te krijgen op de hbs aan de Kronenburgsingel. School was toen voor mij vooral een gelegenheid om allerlei kattenkwaad en les verstorende acties uit te halen, dat was al zo op de lagere school. Dat had ook wel te maken met de leraren. Op Stella Matutina kreeg ik les van meneer Rietbergen die heel beeldend geschiedenisverhalen kon vertellen, dan was ik een en al oor en tijdens de lessen Mythologie op de hbs had de leraar geen kind aan me.
Na allerlei gedonder, bijv. katheders op scherp stellen, pinnen uit de voordeuren halen, was voor de schoolleiding ook hier de maat vol.
Mijn vader zat er mooi mee en voelde zich onderdehand enigszins radeloos, wat nu? Gelukkig was Jo Cals, de ontwerper van de Mammoetwet, de man van mijn moeders stiefzus, Hij zorgde ervoor dat ik op proef werd aangenomen op de schakel-en determineerschool in Stevensbeek, een kostschool geleid door broeders. Daar kon ik mijn aktiviteitsdrang kwijt in o.a. drumlessen of het aanleggen van een crossbaan. Omdat ik al wat ouder was, werd ik tafeloudste, een functie die de verantwoordelijkheid meebracht de orde te bewaren en te zorgen dat corveediensten vlekkeloos verliepen.
Een van de broeders stond erom bekend dat hij jongens in hun chambrettes bezocht. Zijn bezoek aan mij duurde niet lang: ik maakte hem goed duidelijk dat hij bij mij niets te zoeken had zodat hij snel weg was. Bij enkele jongere, gedweeëre jongens had hij helaas wel succes.
Aan het eind van het jaar kreeg ik de ambachtsschool als advies voor een vervolgopleiding. Dat vond ik eerst nogal pijnlijk: van de hbs naar de ambachtsschool !! Ik kwam terecht op de dr. Poelsschool aan de Goffertweg en dat bleek een prima keus. De combinatie theorie met praktijk was voor mij ideaal. De leraren waren duidelijk zowel in hun uitleg als hun houding: geen gemieter. Ik had er een fijne tijd. Een groot verschil met het huidige vmbo is dat leerlingen destijds kozen voor een vak en tegenwoordig ga je er heen als vwo, havo of mavo afvallen.
Op zaterdag volgde ik het vuto (voorbereidend uitgebreid technisch onderwijs) dat opleidde voor toegang tot de uts (uitgebreid technisch onderwijs). Nadat ik die voorbereiding had afgerond, schreef ik me in voor de uts op de Marialaan samen met een goede vriend die dezelfde prima cijfers had als ik en wiens vader een machinefabriek had. Die vriend werd wel aangenomen maar ik niet. Later hoorde ik dat het bedrijf de uts diverse stageplekken had aangeboden.
Werken en dan?
Die teleurstelling zette ik om in een periode van diverse baantjes en opleidingen, eerst werkte ik een jaar op een architectenbureau in de Van Nispenstraat, probeerde een tijdje de uts in Arnhem, werkte bij Van der Stad, werd lasser en volgde de opleiding tot creatief therapeut. Een tijd lang werkte ik op Werkenrode als groepsleider. Wat wilde ik eigenlijk?
Een familielid bood me de gelegenheid hem in Amerika op te zoeken dus nam ik een enkeltje USA. Na het familiebezoek kocht ik een tweedehandsauto en reisde rond door verschillende staten totdat ik besefte: waar ben ik mee bezig, is dit nou wat ik wil? “
Donné keert terug naar Nederland, volgt een houtbewerkingsopleiding en een avondopleiding. Op een avond raadt een docent hem aan leraar te worden. “Hij voor de klas, hij met al zijn baantjes en moeite met regels het onderwijs in??” Toch laat hij zich overtuigen en van dat moment af bleek lesgeven zijn bestemming. Hij deed ervaring op in allerlei vormen van onderwijs.
Nijmegen als uitgaansstad en Donné hadden elkaar al vroeg gevonden: elke zaterdag de stad in, afspreken hoefde niet, je kwam altijd wel mensen tegen met wie je de avond doorbracht. Weliswaar tot 01.00 uur want dan gingen de cafés dicht, door de week was dat overigens om 24.00.
Ons gesprek loopt uit op een historisch overzicht van allerlei verdwenen cafés: Taboe, El Sombrero, Markzicht, Jo’s kelder, Bartje, de populaire Stellakelder en de uienkelder in de Commanderie van Sint-Jan toen die nog een ruïne was. Ook Doornroosje en de Elegast zagen hem vaak komen. We krijgen zulke enthousiaste, taalvaardige typeringen van de diverse cafés dat we het gevoel hebben met hem op pad te zijn. De namen rollen voorbij als vaten bier. Jammer genoeg is het materiaal voor een Nijmeegs kroegenboek dat hij ooit met een inmiddels overleden vriend verzamelde, onvindbaar.
We eindigen met onze gedeelde verontwaardiging over de gang van zaken m.b.t. de speeltuin achter de Buut. Kinderen zijn de dupe geworden van het economisch belang van de projectontwikkelaar en van de gemeente als vergunningverstrekker; overigens, enkele klagers zijn nota bene al verhuisd.
Donnés zorg is dat het gemeenschapsgevoel van vroeger aan belang heeft ingeboet. Door verbindende aktiviteiten als bijv. de jaarlijkse straatbarbecue te organiseren probeert hij daar wat aan te doen. Des te belangrijker vindt hij, nu verschillend woningen tot studentenhuis zijn verbouwd. “Stap op nieuwe bewoners af, heet ze welkom, scheld niet op hangjongeren maar maak contact met ze. Geef elkaar ruimte en steun.”
Gelukkig de straat met zo’n bevlogen bewoner!
Verantwoording foto’s:
Regionaal Archief Nijmegen: foto2 RAN F47641. Vervaardiger J.E. Verheijen, foto 4 RAN Historische Atlas, foto 5 RAN D033. Vervaardiger R. Zwanikken
Historisch Nieuwsblad https://www.historischnieuwsblad.nl/app/uploads/2022/07/NL-HaNA_2.24.01.09_0_934-5195-klein.jpg
Geraadpleegde Literatuur:
René van Hoften, Berend Bymholt, Nijmegen 2025: Books4youBV
Historisch Nieuwsblad: https://www.historischnieuwsblad.nl/hongaarse-kinderen-mochten-aansterken-in-nederland/